dinsdag 31 maart 2015

Gedichtanalyse Stille liefde


Stille liefde
Als ik jou van mijn liefde zou vertellen (A)
Zou ik je, vrees ik, helemaal verliezen. (B)
Ik moet mij met haast niets tevreden stellen (A)
Of je ontberen—er valt niet te kiezen. (B)

Ik voel—als ik een blik op je mag werpen— (C)
Geen vlinders in mijn buik maar haaientanden (D)
En tor en wesp en kever doen een scherpe, (C)
Massieve aanval op mijn ingewanden. (D)

Ik voel de darmen in mijn lijf wegbranden. (D)
Ik voel mijn lichaam duizelen en draaien. (E)
Ik tol—en sta compleet in lichterlaaie. (E)

Toch kan ik je niets zeggen, want één woord (F)
En al jouw achting voor me is vermoord.(F)
Ik gluur maar naar je hals en naar je handen. (D)


Ik ga het gedicht stille liefde van Gerrit Komrij bespreken.
De titel verklaart al de grote inhoud van het gedicht. Je kan uit de titel afleiden dat de persoon niets mag zeggen over zijn liefde. Dit kan zijn doordat hij of zij al een lief heeft. Het kan ook zijn dat de persoon bang is om de vriendschap te verliezen. Het thema van het gedicht is de onbereikbare liefde.

Er zijn verschillende rijmschema’s aanwezig in het gedicht. Je kan de verschillende rijmvormen zien achteraan elk vers in het gedicht. Het gedicht is een sonnet. In het gedicht komt er ook een eindrijm (draaien en lichterlaaie), een volrijm ( woord en vermoord) en een alliteratie (duizelen en draaien) in voor.

In het gedicht komt er ook een bepaald ritme voor: er is namelijk een afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. De afwisseling van 2 onbeklemtoonde en 2 beklemtoonde lettergrepen noemen we een jambe. Over het metrum in het gedicht kunnen we zeggen dat er een vast ritmepatroon in zit.


Het gedicht bevat 4 strofes. In de eerste 2 strofes zijn er 4 regels en in de 2 laatste strofes zijn er 3 regels. In regel 6 en 7 komt er een metafoor voor want je kan niet echt door liefde fysiek onwel worden.  In regel 13 is er sprake van een personificatie. Er komen een hele boel stijlfiguren in het gedicht voor. In regel 10 wordt er gebruik gemaakt van een tautologie, want duizelen en draaien hebben ongeveer dezelfde betekenis. Een hyperbool kunnen we terugvinden in regel 6, 9 en 11. Hier wordt extreem hard gereageerd en nogal overdreven. “Ik voel” komt drie keer voor in het gedicht en daarom spreken we ervan dat er een parallellisme aanwezig is in regel 5,9 en 10.  Een tor, wesp en kever is een voorbeeld van een opsomming. Geen vlinders maar haaientanden is een voorbeeld van een opsomming: dit staat in regel 6.

Ik vond dat deze afbeelding bij het gedicht past. Het hartje is afgelegen en er zijn maar weinig mensen die dit eilandje, dat in Kroatië gelegen is, kennen. Het lijkt er ook super rustig en kalm. Het is zo ver gelegen van het woongebied en daarom lijkt het onbereikbaar. Op die manier deed het mij denken aan het hoofdthema van het gedicht 'onbereikbare liefde'.