Stille liefde
Als ik jou van mijn liefde zou
vertellen (A)
Zou ik je, vrees ik, helemaal
verliezen. (B)
Ik moet mij met haast niets
tevreden stellen (A)
Of je ontberen—er valt niet te
kiezen. (B)
Ik voel—als ik een blik op je mag
werpen— (C)
Geen vlinders in mijn buik maar
haaientanden (D)
En tor en wesp en kever doen een
scherpe, (C)
Massieve aanval op mijn
ingewanden. (D)
Ik voel de darmen in mijn lijf
wegbranden. (D)
Ik voel mijn lichaam duizelen en
draaien. (E)
Ik tol—en sta compleet in
lichterlaaie. (E)
Toch kan ik je niets zeggen, want
één woord (F)
En al jouw achting voor me is
vermoord.(F)
Ik gluur maar naar je hals en
naar je handen. (D)
Ik ga het gedicht stille liefde
van Gerrit Komrij bespreken.
De titel verklaart al de grote
inhoud van het gedicht. Je kan uit de titel afleiden dat de persoon niets mag
zeggen over zijn liefde. Dit kan zijn doordat hij of zij al een lief heeft. Het
kan ook zijn dat de persoon bang is om de vriendschap te verliezen. Het thema
van het gedicht is de onbereikbare liefde.
Er zijn verschillende rijmschema’s
aanwezig in het gedicht. Je kan de verschillende rijmvormen zien achteraan elk vers in het gedicht. Het gedicht is een sonnet. In het gedicht komt er ook een
eindrijm (draaien en lichterlaaie), een volrijm ( woord en vermoord) en een
alliteratie (duizelen en draaien) in voor.
In het gedicht komt er ook een bepaald
ritme voor: er is namelijk een afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde
lettergrepen. De afwisseling van 2 onbeklemtoonde en 2 beklemtoonde
lettergrepen noemen we een jambe. Over het metrum in het gedicht kunnen we
zeggen dat er een vast ritmepatroon in zit.
Het gedicht bevat 4 strofes. In de
eerste 2 strofes zijn er 4 regels en in de 2 laatste strofes zijn er 3 regels. In
regel 6 en 7 komt er een metafoor voor want je kan niet echt door liefde fysiek
onwel worden. In regel 13 is er sprake
van een personificatie. Er komen een hele boel stijlfiguren in het gedicht
voor. In regel 10 wordt er gebruik gemaakt van een tautologie, want duizelen
en draaien hebben ongeveer dezelfde betekenis. Een hyperbool kunnen we
terugvinden in regel 6, 9 en 11. Hier wordt extreem hard gereageerd en nogal
overdreven. “Ik voel” komt drie keer voor in het gedicht en daarom spreken we
ervan dat er een parallellisme aanwezig is in regel 5,9 en 10. Een tor, wesp en kever is een voorbeeld van
een opsomming. Geen vlinders maar haaientanden is een voorbeeld van een
opsomming: dit staat in regel 6.
Ik vond dat deze afbeelding bij het gedicht past. Het hartje is afgelegen en er zijn maar weinig mensen die dit eilandje, dat in Kroatië gelegen is, kennen. Het lijkt er ook super rustig en kalm. Het is zo ver gelegen van het woongebied en daarom lijkt het onbereikbaar. Op die manier deed het mij denken aan het hoofdthema van het gedicht 'onbereikbare liefde'.